Veelgestelde vragen
Hieronder vind je de veelgestelde vragen. Is jouw vraag nog niet beantwoord? Twijfel dan niet om contact op te nemen.
Neem contact op
Brandblussers
Met onze PFAS-vrije schuimblussers mét milieukeur voldoe je aan de nieuwe PFAS-wetgeving. We helpen je graag deze transitie met succes te doorlopen. Bekijk onze pagina over de PFAS-wetgeving voor meer informatie.
Het milieukeur op blustoestellen betekent dat deze aanmerkelijk minder milieubelastend zijn dan soortgelijke andere blustoestellen. Er worden eisen gesteld aan het gebruik van stoffen die gevaarlijk zijn voor de gezondheid en het milieu. Zo mogen in het blusmiddel geen stoffen toegepast worden die volgens de Europese regels geclassificeerd zijn als (zeer) toxisch, schadelijk, bijtend, corrosief of sensibiliserend. Daarnaast worden eisen gesteld aan de functionele kwaliteit en de productinformatie. Indien het blustoestel voldoet aan de eisen mag het keurmerk worden aangebracht op het blustoestel.
Regelmatig dient er controle van en onderhoud aan kleine blusmiddelen plaats te vinden. Goed onderhoud van blustoestellen is werk voor professionals. Zij moeten de producten die ze moeten controleren en onderhouden door en door kennen, op de hoogte zijn van hun werking, en weten welke controle- onderhoudsaspecten van vitaal belang zijn voor een goede werking. Het onderhoud moeten gebeuren conform de instructie zoals vastgelegd in de NEN 2559. Hierin is bepaald dat onderhoud aan kleine blusmiddelen jaarlijks plaats moet vinden. In 2010 heeft het kabinet besloten in het kader van lastenverlichting voor het bedrijfsleven de eis voor het onderhoud aan kleine blusmiddelen te wijzigen en te bepalen op minimaal 1x per 2 jaar. Vaker mag dus wel maar hoeft niet. Diverse andere wetten (Besluit Gevaarlijke stoffen, Milieuwetgeving, etc.) eisen een jaarlijkse controle. Voor de onderhoudsbedrijven geldt dat zij zich aan alle wetten moeten houden en dus per klant moeten kijken, beoordelen en afspreken met welke frequentie er onderhoud gepleegd moet gaan worden. Een belangrijk aspect hierbij is dat bij veel objecten, waar het onderhoud gepleegd moet gaan worden, ook slanghaspels aanwezig zijn en die moeten jaarlijks onderhouden worden.
In het Besluit Draagbare Blustoestellen 1997 is bepaald dat blustoestellen een rijkstypekeur moeten hebben voordat het op de Nederlandse markt mag worden gemaakt, gebruikt of ingevoerd. Een rijkstypekeurnummer wordt voor 5 jaar afgegeven en dient daarna vernieuwd te worden. Verder is bepaald dat het rijkstypekeur geldig blijft zolang de leverancier of producent originele onderdelen kan leveren. Inclusief de in het typekeur gespecificeerde blusstof. Dit betekent dat de reeds in de handel aanwezige apparaten onderhouden kunnen worden. De importeur mag na 5 jaar geen apparaten meer invoeren onder het oude, verlopen nummer.
De bluscapaciteit van een blustoestel is afhankelijk van de kwaliteit van het toestel, alsmede de hoeveelheid en soort blusmiddel. De bluscapaciteit wordt in een getal (rating) aangegeven en staat op het toestel vermeld. Deze rating wordt bepaald door het blustoestel te onderwerpen aan zogenaamde genormeerde branden. Het toestel wordt goedgekeurd indien de hiervoor vereiste rating wordt gehaald. Op het bedieningsetiket ook wel transfer, kunt u de behaalde rating terugvinden.
Blustoestellen moeten in het gebouw zodanig worden geplaatst dat bij een calamiteit het blustoestel zo snel mogelijk kan worden ingezet. Blustoestellen moeten zichtbaar en bereikbaar zijn. In de praktijk betekent dit dikwijls dat de locatie van het blustoestel met een pictogram wordt aangeduid, dat de loopafstand naar een blustoestel niet meer dan 30 meter bedraagt en de onderlinge afstand niet meer dan 60 meter is.
De projectering van blustoestellen is maatwerk. Een richtlijn vanuit de verzekeringswereld is één blustoestel (inhoud: 6 liter sproeischuim, 9 liter water, 6 kg poeder of 5kg CO2) per 200 m2 en minimaal twee per verdieping. Wanneer brandgevaarlijke werkzaamheden worden verricht of brandbare stoffen worden opgeslagen, is de eis één blustoestel per 100m2 en minimaal drie per verdieping. Voor verdiepingen kleiner dan 100m2 en vrijstaande gebouwen kleiner dan 50m2, die uitsluitend voor opslag van ongevaarlijke goederen, als kantoor of als kantine (zonder keuken) worden gebruikt, kan met één blustoestel worden volstaan.
Brandslanghaspels
Onbeperkt. Echter volgens de NEN-EN 671-3 worden om de 5 jaar de slangen beproefd op de maximale werkdruk (10-16 bar), afhankelijk van de productienorm. Wanneer een haspel is ingebouwd in een kast, dan wordt het geheel als een systeem beschouwd. Dit houdt onder meer in dat wanneer een deur van een haspelkast een belemmering vormt voor het uitlopen van een slang, het geheel wordt afgekeurd.
In het Bouwbesluit 2012 is geregeld wanneer in gebouwen brandslanghaspels moeten worden aangebracht en welk aantal. Brandslanghaspels moeten voldoen aan de norm NEN-EN 671-1. Volgens het Bouwbesluit geldt bovendien dat brandslanghaspels:
- moeten zijn aangesloten op de drinkwatervoorziening van een gebouw
- niet in een vluchttrappenhuis mogen liggen
- een slang van maximaal 30 meter mogen hebben
- een waterdruk (statische druk) moeten hebben van tenminste 100 kPa
- een wateropbrengst (capaciteit) moeten hebben van ten minste 1,3 kubieke meter per uur (m3/h). Hierbij wordt uitgegaan van het gelijktijdig gebruik van twee brandslanghaspels die zijn aangesloten op dezelfde drinkwatervoorziening.
- Heeft u hierover vragen neem dan contact op met Smeba Brandbeveiliging.
Het is de bedoeling dat met de brandslang(en) elk punt in een gebouw kan worden bestreken. Daarbij mag u ook rekening houden met een worplengte van de waterstraal van 5 meter.
Plaats brandslanghaspels zo veel mogelijk bij (nood)uitgangen. Degene die de brand ontdekt kan dan eerst alarm slaan, de brand melden, controleren of er nog steeds een veilige vluchtroute is, en dan beslissen of hij nog gaat proberen de brand te blussen. Als de bluspoging niet lukt en er plotseling veel rookontwikkeling is, dan kan die persoon de uitgang vinden door eenvoudig de brandslang te volgen.
Zorg dat de slang bij gebruik niet door brand- en/of rookwerende deuren gevoerd wordt. Deze deuren moeten na gebruik vanzelf weer sluiten. In de praktijk komt dat erop neer dat er in elk brand- en of rookcompartiment voldoende brandslanghaspels aanwezig moeten zijn.
Verontreinigd water mag nooit terugstromen in het waterleidingnetwerk. Daarom is het wettelijk vastgelegd in de Waterleidingwet, dat er terugstroombeveiligingen (keerkleppen) zijn aangebracht bij brandslanghaspels die op het openbare waterleidingnet zijn aangesloten.
Smeba Brandbeveiliging kan jaarlijks, gelijktijdig met het haspelonderhoud, voor u de keerkleppen mee controleren. Hierbij voorziet onze specialist de keerklep van een onderhoudsetiket en legt hij de bevindingen vast in het logboek. Makkelijk, veilig en voordelig.
Bij een goede werking verhinderen keerkleppen het terugstromen van vervuild water in het leidingnet. Het is dus zaak dat ze goed blijven functioneren. Om dit zeker te stellen moet u de keerkleppen jaarlijks laten controleren. De waterleidingbedrijven checken meer en meer of u uw verantwoording hierin heeft genomen.
Uw voordelen
- U bespaart kosten door gelijktijdig onderhoud keerkleppen met de brandslanghaspels.
- Onze monteur voorziet alle keerkleppen van een onderhoudsetiket.
- U ontvangt een volledig ingevuld onderhoudsrapport t.b.v. uw logboek.
- Onze monteur kan u adviseren voor de juiste plaatsing van keerkleppen.
- U voldoet aan uw zorgplicht.
Wetgeving keerkleppen
De waterkwaliteit binnen leidingwaterinstallaties moet met het oog op de volksgezondheid gewaarborgd zijn. Het Bouwbesluit en de Waterleidingwet geven u als eigenaar en/of beheerder, een zorgplicht voor de leidingwaterinstallaties in uw gebouw. Invulling van deze zorgplicht is vastgelegd in de normen NEN 1006 en WB1.4G
Pictogrammen
Ja dat is verplicht.
Wetgeving Pictogram – NEN 4001 – 3011
De locatie van blustoestellen moet worden gemarkeerd volgens NEN 4001 -3011. Indien nodig moet de locatie van het blustoestel met aanvullende borden worden aangegeven (pictogram in combinatie met een pijl voor de richting. De gebruiker moet een overzicht (bij voorkeur in de vorm van een plattegrond) bijhouden waarin type, aantal en locatie van de blusmiddelen zijn opgenomen.
Wetgeving ID-bord – ARBO Artikel 8.2. Permanente signalering
- De signalering met betrekking tot een verbod, een waarschuwing en een gebod, alsmede de signalering met betrekking tot de lokalisatie en de identificatie van reddings- of hulpmiddelen geschiedt permanent door middel van borden.
- De signalering voor de lokalisatie en identificatie van brandbestrijdingsmateriaal geschiedt permanent door middel van borden of een veiligheidskleur.
- De signalering op recipiënten en leidingen geschiedt overeenkomstig de artikelen 8.12 tot en met 8.15.
- De signalering van gevaren van stoten tegen obstakels en van vallen van personen geschiedt permanent door middel van een veiligheidskleur of borden.
- De markering van verkeerswegen geschiedt permanent door middel van een veiligheidskleur.
Droge stijgleidingen
Een droge stijgleiding moet elk jaar aan onderhoud worden onderworpen.
Regelgevingen
NEN 1594 is de norm waaraan alle droge blusleidingen moeten voldoen. Ook dient u aan artikel 6 (algemene gebruikseisen voor bouwwerken) te voldoen. Deze eisen kunnen per gemeente verschillen. Over het algemeen staat het volgende vast in de regelgeving:
Artikel 6 – Droge stijgleidingen
1.Tenminste éénmaal per jaar moet door een terzake kundige het nodige onderhoud worden verricht en een controle worden gehouden op de reinheid en goede werking van droge stijgleidingen.
2. De droge blusleiding moet, na geheel met water te zijn gevuld, worden onderworpen aan een druk van 1600 kPa gemeten op de hoogte van het maaiveld. Deze druk moet zich zonder bijpompen gedurende 5 minuten handhaven. Boven de 75 meter moet voor elke 10 meter de druk met 100 kPa worden verhoogd.
3. Bij oplevering van de installatie en daarna eenmaal per vijf jaar moet de droge blusleiding worden getest, zoals in het tweede lid is weergegeven. Resultaten van deze test moeten, in de vorm van een testrapport aan de commandant van de brandweer worden gezonden.
4. De pompinstallatie voor de droge blusleiding moet voldoen aan het gestelde in hoofdstuk 9 van het boek ‘Een brandveilig gebouw installeren’ (Uitgave Nederlandse Brandweer Federatie).
5. De pompinstallatie voor de droge blusleiding moet tenminste éénmaal per maand worden gecontroleerd op een goede werking en zo nodig worden gerepareerd.
6. Tenminste éénmaal per jaar moet door een terzake deskundige het nodige onderhoud worden verricht en een controle worden gehouden op de goede werking van de pompinstallatie voor de droge blusleiding.
Droge stijgleidingen moeten worden aangelegd conform de norm NEN 1594. Tevens staat het onderhoud hier uitgebreid in geschreven. Daarnaast moeten deze stijgleidingen éénmaal in het jaar worden geinspecteerd. Eens in de 5 jaar moeten de blusleidingen hydrostatisch worden beproefd. De wijze waarop de beproevingen moeten worden gedaan, staat tevens ook beschreven in het normblad NEN 1594.
Smeba Brandbeveiliging kan voor controle zorgdragen, vraag voor de mogelijkheden.
Wilt u zekerheid, benader dan uw gemeente voor de actuele regelgeving.
Noodverlichting
Ja, de controle van noodverlichting is zowel volgens de bouwverordening als de ARBOwet verplicht.
Niet alleen bij steekproeven door de brandweer en Arbodienst kunt u met gebrekkige noodverlichting problemen krijgen, ook bij calamiteiten zal achteraf gekeken worden of u aan uw zorgplicht heeft voldaan.
Volgens de normen van de NEN1010 en de NEN1838 moeten vluchtwegen met minimaal 1 lux verlicht worden en bij stroomuitval moet dit een uur gegarandeerd zijn. Accu’s verliezen naar verloop van tijd hun capaciteit, zodat de maximale levensduur op 4 jaar gesteld is. Na 4 jaar zal de accu nog wel werken, maar nooit lang genoeg met voldoende lichtopbrengst.
Alleen door de accu in het vijfde jaar te vervangen voldoet u dus aan de regels.
Als de lamp een jaar lang continu brandt, zit deze dicht tegen de maximale levensduur. Het is dan vrijwel zeker dat de lamp op korte termijn alsnog defect raakt, zodat er een onveilige situatie ontstaat. Dit is alleen van toepassing op de vluchtweg aanduiding, die continu brandt.
Noodverlichting: veilig en verstandig In geval van nood, moet iedereen uw gebouw snel en veilig kunnen verlaten.
Dat lijkt simpel maar bij calamiteiten vallen nog altijd onnodig veel slachtoffers doordat de nooduitgangen niet tijdig bereikt worden. Wat bij daglicht een makkelijke route lijkt, wordt bij stroomuitval of rookontwikkeling een onneembare weg, zeker voor bezoekers van uw gebouw.
Noodverlichting in een gebouw moet periodiek gecontroleerd worden, steeds vaker worden bedrijven en instellingen beboet omdat de noodverlichting niet in orde is, bij calamiteiten wordt meer en meer gekeken of u wel aan uw verplichtingen heeft voldaan.
Wet en regelgeving Het bouwbesluit samen met de gemeentelijke bouwverordering bepaalt hoe de noodverlichting in uw gebouw geregeld moet zijn. De bouwverordening eist bovendien jaarlijks onderhoud, dit is ook in de ARBO wet verplicht gesteld.
Onze medewerkers hebben de kennis en het gereedschap om uw noodverlichting aan te leggen en jaarlijks te controleren.
Het principiële verschil tussen deze systemen is dat bij decentraal gevoede noodverlichting, de batterij voor de noodvoeding in de armatuur zelf is geplaatst. Bij centrale noodverlichting staat de noodvoeding ergens in het gebouw centraal opgesteld. Bij de keuze tussen centraal en decentraal speelt o.a. mee: omvang van de installatie, onderhoud, centrale controlemogelijkheden, installatie in nieuwbouw dan wel bestaande bouw en mogelijke uitbreiding in de toekomst. Binnen het MKB komt men voornamelijk decentrale noodverlichting tegen. Voor beide soorten noodverlichting kan Smeba Brandbeveiliging u van dienst zijn.
Ja. In het Arbeidsomstandighedenbesluit, dat voor elke werkgever van kracht is, is de verplichting van vluchtroute-aanduiding en noodverlichting vastgelegd in artikel 3.7 en 3.9. Volgens Bouwbesluit 2012 dient de eigenaar/gebruiker aan de hand van algemene regels te beoordelen of de brandveiligheid is gewaarborgd. De gemeente mag achteraf controleren en sancties zijn mogelijk.
Bij het jaarlijks onderhoud vinden de volgende hoofdactiviteiten plaats:
a. Inspectie van de functionaliteit. Hierbij vindt een visuele inspectie plaats op beschadigingen, vervuiling en veroudering. Waar nodig wordt dit gecorrigeerd. Ook wordt het pictogram gecontroleerd.
b. Testen van de functionaliteit. Hierbij wordt gecontroleerd of de lamp en het armatuur technisch nog goed functioneren en in werking treden bij spanningsuitval.
c. Testen van autonomie van de accu. Er vindt een controle plaats of het armatuur nog een autonomie behaalt van 1 uur door het spanningsloos maken van de installatie.
Naar aanleiding van de bevindingen, zullen reparaties plaatsvinden. Ook vervangen we altijd preventief de tl-buis van permanent brandende noodverlichting. Bij het jaarlijks onderhoud vindt er altijd een check plaats of er geen wijzigingen hebben plaatsgevonden binnen het gebouw die een aanpassing van de noodverlichtingsinstallatie noodzakelijk maken. Let wel: dit is geen volledige controle van de noodverlichtingsinstallatie, dit is specialistenwerk en kan apart worden verzorgd. De resultaten van het onderhoud en aanbevelingen worden vastgelegd in een onderhoudsrapport en per armatuur vastgelegd in een logboek. Bovendien wordt ieder armatuur voorzien van een onderhoudsetiket.
Het jaarlijks onderhoud wordt uitgevoerd door Smeba Brandbeveiliging conform de Europese norm NEN-EN 50172 en de ISSO publicatie 79.